About the album
Dieterich Buxtehude's organ works are his most significant contribution to the history of music. They consist of a comprehensive corpus of just 90 compositions, of which more than half are chorale settings. However, these are mostly shorter than the preludes, toccatas and other freely conceived pieces, so these last represent a more substantial share of his entire output.
A large part of it is intended for a tuning with pure thirds and impure fifths, meantone tuning. The majority of these works must have been composed before 1683, since in that year the organs in the Marienkirche, where Buxtehude worked, were converted from the old mean-tone tuning to the more modern Werckmeister tuning. So for these earlier works the choice of a historically interesting organ in meantone tuning, such as the organ by Lüdingworth, seems plausible.
Dieterich Buxtehude (Dietrich, Diderich) was a German-Danish organist and a highly regarded composer of the baroque period. His organ works comprise a central part of the standard organ repertoire and are frequently performed at recitals and church services. He wrote in a wide variety of vocal and instrumental idioms, and his style strongly influenced many composers, including Johann Sebastian Bach. Organist at the Marienkirche in Lübeck for most of his life, Buxtehude is considered today to be the leading German composer in the time between Schütz and Bach.
Wilde/Schnitger Organ (1599/1682), St. Jacobi Kirche, Lüdingworth (D)
De vroege orgelwerken van Buxtehude vragen om een macho speelstijl
In deel IV van de Opera Omnia speelt Ton Koopman de vroege orgelwerken van Dieterich (Dietrich, Diderich) Buxtehude. Voor een historisch verantwoorde aanpak van zijn orgelconcerten, koos Koopman de instrumenten met zorg uit. Voor dit 2e album met orgelwerken speelt hij op het Wilde/Schnitger orgel (1599/1682) van de St. Jacobi kerk in Lüdingworth, Duitsland. Op dit orgel kunnen niet alle toonsoorten gespeeld worden. Ook Buxtehude had daar mee te maken. Deze uitvoering klinkt dan ook net als in zijn tijd en is mede daarom zo bijzonder. Koopman heeft een aanstekelijke manier van muziek maken, die uitermate geschikt is voor dit orgel, waardoor het klinkt als een klok. "Koopman explains that Buxtehude needs a 'macho' playing style and this works well as a stylus fantasticus in the virtuoso large-scale works. His interpretations are full of creative flourishes and embellishments…" Gramophone Magazine, oktober 2007
Buxtehude was een Deens-Duitse organist en door velen bewonderde componist uit de barokperiode. Hij componeerde vocale en instrumentale muziek. Zijn orgelwerken omvatten een aanzienlijk deel van het standaard orgelrepertoire van onze hedendaagse kerkdiensten. Buxtehude wordt beschouwd als de belangrijkste Duitse componist in de periode tussen Heinrich Schütz en Bach. Zijn stijl heeft veel componisten sterk beïnvloed. Hij was één van de grote voorbeelden van Johann Sebastian Bach. Het verhaal gaat dat Bach, toen 20 jaar, in 1705 helemaal naar Lübeck liep - 400 km - om Dieterich Buxtehude daar in de Marienkirche te horen spelen.
Wellicht dat die anekdote Ton Koopman inspireerde tot zijn project Opera Omnia om het gehele bewaard gebleven oeuvre van Buxtehude uit te voeren en op te nemen. Er was hem veel aan gelegen Buxtehude als het brein achter de vocale muziek van Bach te erkennen. Koopman is een van de meest vooraanstaande uitvoerders van oude muziek en voorzittter van het Internationale Buxtehude Gesellschaft.
Der bedeutendste Beitrag, den Dieterich Buxtehude zur Geschichte der musikalischen Komposition beigetragen hat, ist sein Orgelwerk: Ein umfangreiches Repertoire von knapp neunzig Kompositionen, davon mehr als die Hälfte Choralbearbeitungen. Die vorliegende CD enthält u.a. kleinere und größere Choralbearbeitungen z.B. Gelobet seist du, Jesu Christ BuxWV 188 und Wie schön leuchtet der Morgenstern BuxWV 223, die figurativ sehr abwechslungsreich und klanglich vielfach abgestuft sind. In der Wilde-Schnitger-Orgel von 1599/1682 wirken die Klangkomponenten von Renaissance und Hochbarock lebendig nebeneinander. Seit der mit viel Sachkenntnis durchgeführten Restaurierung und Neueinstimmung durch Ahrend (1982 und 1998) gilt diese Orgel als einzigartiges Beispiel dieser beiden Entstehungsperioden.